Hoe verhouden meerderheid en minderheid zich tot elkaar, eventueel gekoppeld aan dominantie/onderdrukking?

In de Europese Unie heeft een land met veel inwoners meer in te brengen bij beslissingen en wetgeving dan landen met minder inwoners. De meerderheid (de relatief welvarende landen) is dus duidelijk machtiger dan de minderheid (de relatief zwakke landen) en moet dan ook zorgen voor deze minderheid. Toch is geprobeerd de verhoudingen te nivelleren.

Zowel de allochtonen als autochtonen gebruikten delen uit talen van elkaar. Minderheden met hetzelfde taalgebruik kunnen zo naar elkaar toetrekken. De minderheidsgroep staat over het algemeen onder het gezag van de meerderheid. De meerderheid heeft meer rechten en meer gezag en haar normen zijn de standaardnorm van de samenleving. Denk hierbij niet alleen aan de verhouding tussen het ABN en straattaal, maar ook autochtone minderheidstalen in een land.

Straattaalsprekers zijn in het college over straattaal de minderheid. Sprekers van het Murks zijn een voorbeeld van een autochtone minderheid die het spreken hiervan als grap ziet en met het accent van bepaalde allochtone minderheden de spot wil drijven. Uit bepaalde allochtone talen worden meer elementen gebruikt in het straattaal dan andere. Dit duidt op dominantie van deze talen(bijv. Surinaamse en Arabische woorden in straattaal.

Er is sprake van onderdrukking van de minderheid, de Joden in Nederland. De autochtone Nederlanders zijn de meerderheidsgroep en hebben een dominante positie. Zij proberen de minderheid te laten aanpassen aan de meerderheidscultuur door middel van bepaalde regels. 

De Zuid-Nederlandse minderheid wordt in de vroegmoderne tijd niet bepaald onderdrukt door de Amsterdamse meerderheid. Amsterdam staat bekend als tolerant en wellicht dominant, maar zeker niet als onderdrukkend. Dat er niet zozeer sprake is van onderdrukking heeft ook deels te maken met het eigenbelang van de Hollanders. Zij zagen economische voordelen in de nieuwkomers en zouden zichzelf tegenwerken als zij deze groep onderdrukten. Het gebrek aan dominantie van de autochtonen leidde in sommige gevallen zelfs tot het afzetten van de meerderheid door de minderheid.

De Engelse taal speelt een dominante rol en heeft een hoog aanzien wat betreft Nederlandse leenwoorden. Creooltalen die vroeger ontstonden werden onderdrukt door de dominante meerderheidsgroep; in dit geval de (Engelse) kolonisten. Deze talen werden dan ook gesproken door de onderdrukten in de samenleving, bijv. de slaven. Het lexicon van de Creooltalen werd overgenomen uit de dominante (Europese) talen, maar de kern(grammatica) was van Afrikaanse afkomst.

De minderheid, in het college over de islam in Europa, zijn mensen die hun identiteit duidelijk uiten door bijv. het dragen van een hoofddoek en worden hier onderdrukt. Dit ervaren zij tenminste zelf vaak zo. Groepen die emigreren hebben de behoefte om oude waardes her in te voeren, zij zijn op zoek naar eigenwaarde en identiteit. Dit is ook bij moslims het geval: als je onderdrukt wordt, probeer je je eigenwaarde terug te vinden. De verschillen met de dominante meerderheid versterken deze gevoelens.


Wat betreft Suriname
De Surinaamse meerderheid zijn de slaven tot 1850. Zij zijn dominant, omdat ze het Sranan Tongo, de lingua franca van de Surinamers, gevormd hebben. Hierdoor hadden de slaven al vroeg een dominante plek in de samenleving gekregen. Toch werd deze meerderheid in de geschiedenis wel onderdrukt door een minderheid (in getal) met meer macht. Dit waren de blanke kolonisten.


Conclusie
De Surinaamse meerderheid zijn de slaven tot 1850. Zij zijn dominant, omdat ze het Sranan Tongo, de lingua franca van de Surinamers, gevormd hebben. Hierdoor hadden de slaven al vroeg een dominante plek in de samenleving gekregen. Toch werd deze meerderheid in de geschiedenis wel onderdrukt door een minderheid (in getal) met meer macht. Dit waren de blanke kolonisten.