De Creolen


Motivatie voor keuze van deze minderheidgroep
Onze minderheidsgroep zijn de stadscreolen. Waarom zij? Zij noemen zich de ‘echte’ Surinamers. Maar waarom vinden zij dat dan? De ‘echte’ Surinamers zijn toch de inheemsen? Deze gedachte van veel stadscreolen blijkt te zijn door het feit dat de stadscreolen een hoofdrol spelen in de Surinaamse geschiedenis.



De creolen zijn een minderheidsgroep in Suriname. Hun Surinaamse geschiedenis begint bij de slavernij ten tijde van de WIC. West-Afrikaanse geronselden werden verscheept om het werk van de veroverde inheemse bevolking in Amerika over te nemen. Nederland kreeg hierin een rol sinds de 17de eeuw. Naar schatting zal het totale aantal naar Suriname gebrachte slaven ruim 200.000 geweest zijn. Dat komt neer op hooguit 2% van de totale trans-atlantische slavenhandel.
Tegenwoordig zijn de Afrikaanse culturele kenmerken nog goed te zien in de Surinaams-creoolse cultuur, wat betreft: muziek, kleding en haardracht. Dit geldt zowel voor stads- als boslandcreolen.

De Marrons
De van de plantages weggelopen slaven werden 'marrons' genoemd. Dit is een term, afgeleid van het Spaanse woord ‘cimarron’, waarmee ontsnapt vee werd aangeduid. De Surinaamse Marrons (ofwel: boslandcreolen) leven onafhankelijk van de koloniale machten en van alle marrongemeenschappen in Amerika (Colombia, Brazilië, Ecuador, Mexico, Cuba etc.) hebben de Surinaamse het meest hun eigen levenswijze en verdere cultuur. Om hier een voorbeeld van te geven, staat links onderaan de Surinaamse vlag op deze pagina een link naar een Surinaams marronlied.

De Emancipatiewet van 1863
Keti Koti is de benaming van de dag waarop de slavernij in Suriname is afgeschaft en betekent in het Nederlands 'gebroken ketenen'. De dag van de Emancipatiewet in Suriname vond plaats op 1 juli 1863 en wordt nog jaarlijks gevierd. 

In 1863 werd er duidelijk verschillend gedacht over de slavernij onder blank en zwart. De meeste slaven verlangden ongetwijfeld naar de afschaffing, toch namen veel slaven en vrijgelatenen zelf nog slaven in dienst. Dit, terwijl een deel van de blanken fel actie voerde voor afschaffing van de slavernij. 

                                              


Door de bepalingen van de Emancipatiewet waren alle voormalige slaven in de leeftijd van vijftien tot zestig jaar verplicht in loondienst te gaan. De ex-slaven hadden echter niet de verplichting te blijven werken voor hun  voormalige meesters. In de eerste maanden na de Emancipatie gingen daarom velen op zoek naar een nieuwe werkgever, maar uiteindelijk keerden de meesten terug naar hun oude plantage: zij bleken een sterkere band met hun vertrouwde omgeving te hebben dan ze hadden gedacht. Toch was er, vooral bij de jongeren, de tendens werk te zoeken in of bij Paramaribo, omdat het stadsleven hen aantrok. Desalniettemin is het een omstreden kwestie of de creolen, allen, uit vrije wil de plantages verlieten of ontslagen werden, omdat de Brits-Indiërs en Javanen met lagere lonen genoegen namen.

Door de langzame maar zekere trek naar Paramaribo bleef het percentage van de creolen die in Paramaribo woonden. Daardoor was en bleef Paramaribo een overwegend Creoolse stad, hoewel het aandeel van de creolen in de totale bevolking van Suriname bleef afnemen. Dit kwam vooral door de hogere geboortecijfers bij de Hindoestanen en Javanen.In 1921 was 81% van de inwoners van Paramaribo Creools; in 1964 was het aantal Creolen gestegen van 35.000 tot 84.000, maar door de vestiging van Hindoestanen en Javanen in Paramaribo was het Creoolse aandeel gedaald tot 59%.

Omstreeks 1950 werd Suriname onafhankelijk t.o.v. Nederland m.b.t. binnenlandse aangelegenheden. Er werden verkiezingen gehouden voor het parlement in Suriname en de stadscreolen veroverden een deel van de politieke macht. Zij werden de machtigste groep en verkregen ook een centrale positie binnen het ambtenarenapparaat. Dit geldt nog steeds. De stadscreolen zijn nog steeds een belangrijke groepering binnen de Surinaamse samenleving, zowel politiek als op het sociale vlak.



Creolen tussen ‘Afrika’ en ‘Europa’
De sociale verschillen tussen de slaven enerzijds en de vrije kleurlingen anderzijds werden na de Emancipatie tot op grote hoogte gecontinueerd. De vrije gekleurden gingen de Creoolse elite vormen. Op de sociale ladder stonden zij direct onder de blanken. De beste kansen waren in het koloniale Suriname weggelegd allereerst voor de blanken en vervolgens voor degenen die het meest op blanken leken, uiterlijk en innerlijk. Een lichte huidskleur en een westerse opvoeding waren daarom van groot belang om te stijgen op de sociale ladder. Dit noemde men 'kleur verbeteren' en was bij creoolse families in Suriname een belangrijke kwestie.

● mulatten     (1/2 blank, 1/2 negroïde)
● mestiezen   (1/2 blank, 1/2 gekleurd)
● karboegers  (1/4 blank, 3/4 negroïde)
● quadronen   (3/4 blank, 1/4 negroïde)
● castiezen     (7/8 blank, 1/8 negroïde)
● poestiezen   (15/16 blank, 1/16 negroïde)




Creools Nationalisme
Het creools nationalisme houdt in: het streven het Sranan van ongeschreven volkstaal tot cultuurtaal te ontwikkelen . In de loop van de 20ste eeuw keerden voorvechters van het Sranan en de creoolse cultuur zich tegen de vernedering van Suriname en zij probeerden de creolen bewust te maken van hun eigen identiteit. Er waren dan ook vooral bij de creoolse bevolkingsgroep voorstanders van de invoering van het Sranan als nationale taal van Suriname. Dit was om de eigen Surinaamse identiteit te versterken en wegens de antipathie tegenover de Nederlandse taal van de voormalige kolonisator. Deze antipathie leeft, i.v.m. hun geschiedenis, minder bij andere bevolkingsgroepen in Suriname (bijv. de Aziaten). Daarnaast willen zij geen 'negertaal' spreken. De identiteiten van de verschillende bevolkingsgroepen zijn anders door de verschillende geschiedenissen. Ondanks het feit dat ze zich allen Surinaams voelen.

De creools-nationalistische activiteiten leidden tot polarisatie in de Surinaamse samenleving en vooral in Paramaribo. De Actie Groep sprak hardop de bij veel Hindoestanen levende vrees uit dat onafhankelijkheid zou neerkomen op overheersing door de creolen, wat zich al manifesteerde in het overheidsapparaat, waar tweederde van de functies in handen was van creolen. De negatieve gevoelens tussen de twee grootste bevolkingsgroepen werden versterkt.